Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren: zoon X en zoon Y. Het huwelijk is ontbonden door het overlijden van V. M overlijdt in november 2018. In zijn testament heeft hij Y benoemd tot zijn enige erfgenaam (X is dus onterfd) en tot executeur. X maakt aanspraak op zijn legitieme portie, Y heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. In november 2019 laat Y een notariële boedelbeschrijving opmaken, waarvan hij de deugdelijkheid onder ede bevestigt. Uit de boedelbeschrijving volgt dat de nalatenschap (afgerond) € 1.256.000 negatief is.
X vertrouwt de boedelbeschrijving niet. In rechte vordert hij afgifte door Y aan hem van (1) de bankafschriften van M sedert november 2011, (2) diens IB-aangiften 2012-2018 en (3) de door M ondertekende akte van lening, waarbij kennelijk in 1997 een bedrag van € 200.000 aan Y is geleend.
Op grond van de wetsgeschiedenis stelt de kantonrechter vast dat de strekking van art. 4:78 lid 1 BW is dat een legitimaris/niet-erfgenaam zijn bijzonder vorderingsrecht reëel en effectief moet kunnen uitoefenen. In verband hiermee heeft de Raad van State geadviseerd de rechtspositie van de legitimaris/niet-erfgenaam ten behoeve – uitsluitend – daarvan gelijk te schakelen met die van de erfgenaam/deelgenoot totdat de vordering van de legitimaris tegenover de erfgenaam objectief is vastgesteld. Uit de aanpassing van de ontwerptekst volgt dat de wetgever het advies ter harte heeft genomen. Een legitimaris/niet-erfgenaam mag voor de berekening van zijn legitieme portie op grond van de wettekst immers aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden en de erfgenamen moeten hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen geven. De grens van het recht op informatie ligt waar de informatie niet nodig is om de omvang van de legitieme portie te berekenen.
Uit de wetsgeschiedenis volgt ook dat de vordering van de legitimaris objectief tegenover de erfgenamen moet kunnen worden vastgesteld. Daaruit volgt dat de legitimaris niet genoegen hoeft te nemen met een boedelbeschrijving met bijlagen, óók niet als deugdelijkheid ervan door de erfgenaam onder ede is bevestigd. De belangen van de erfgenaam en de legitimaris zijn tegengesteld, zoals de Raad van State met juistheid heeft overwogen. De legitimaris heeft daarom recht en belang om, net als de legitimaris/erfgenaam, zelf te kunnen beschikken over de administratieve gegevens die nodig zijn voor de berekening van zijn legitimaire vordering.
Uit art. 4:67 BW volgt dat voor de berekening van de omvang van deze vordering de door de erflater gedane giften worden ingekort. Die giften kunnen blijken uit de bankafschriften van de erflater. X heeft daarom recht en belang bij deze bankafschriften. Uitgaande van (1) een voor de bank geldende bewaartermijn van zeven jaar (art. 2:10 lid 3 BW), (2) de datum van deze beschikking en (3) de overlijdensdatum, dient Y de bankafschriften van M over de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met de datum van het overlijden aan X in afschrift te verstrekken.
X heeft onvoldoende toegelicht en onderbouwd waarom hij de IB-aangiften 2012-2018 nodig heeft om de omvang van zijn legitieme portie (met name de eventueel door M aan Y gedane giften) te kunnen berekenen. Niet aannemelijk is dat eventuele giften aan Y uit deze aangiften blijken, omdat die giften nu eenmaal niet in de IB-aangiften worden opgenomen. Een eventuele afname van het box 3-vermogen kan allerlei andere oorzaken hebben dan eventuele giften aan Y. Dit onderdeel van het verzoek wordt wegens gebrek aan belang afgewezen.