01-05-2020
Auteur(s): mr. J.A.L. Heldens
Schenking van tante valt in tariefgroep II*1
Samenvatting
Belanghebbende heeft in 2016 een schenking van haar tante ontvangen. Deze schenking is door de inspecteur met 30% (tariefgroep II) schenkbelasting belast. De stelling van belanghebbende dat op grond van art. 14 EVRM de schenking met 10% (tariefgroep I) belast dient te worden, wordt door het hof verworpen. Volgens het hof heeft de wetgever de ruime grenzen van de beoordelingsvrijheid niet overschreden door een onderscheid te maken tussen schenkingen aan kinderen en aan niet-kinderen. De tariefgroepindeling van art. 24 SW 1956 acht het hof niet in strijd met art. 14 EVRM. Ook het beroep van belanghebbende op de vrijstellingsbepaling van art. 33, aanhef en onder 8°, SW 1956 wordt verworpen. De vrijstelling geldt namelijk slechts voor zover de begiftigde de schenking nodig heeft om het gedeelte van zijn schulden te betalen dat hij na het te gelde maken van al zijn vermogensbestanddelen niet in staat zou zijn te voldoen. Nu vaststaat dat op de woning van belanghebbende op het moment van schenking een overwaarde rust die hoog genoeg is om de schulden te betalen, kan de vrijstelling geen toepassing vinden.
(Hoger beroep ongegrond.)
Commentaar
Belanghebbende heeft een schenking van haar tante ontvangen. Zij beroept zich op de toepassing van de vrijstelling van art. 33, aanhef en onder 8°, SW 1956 en op de toepassing van tariefgroep I, zijnde het 10%-tarief. Het hof heeft naar mijn mening meer dan terecht het hoger beroep ongegrond verklaard.
Art. 33, aanhef en onder 8°, SW 1956 heeft als doel om schenkingen aan personen die in benarde financiële omstandigheden verkeren vrij te stellen van schenkbelasting (vgl. Kamerstukken II, 1981, 17 041, nr. 3, p. 17). Een voorwaarde is dat deze persoon de schenking nodig heeft om (een deel van) zijn schulden te betalen die hij niet kan voldoen na het ten gelde maken van al zijn vermogensbestanddelen (vgl. HR 27 maart 1985, nr. 22.890, ECLI:NL:HR:1985:AW8312). Hof Den Bosch heeft eerder al geoordeeld dat tot de vermogensbestanddelen ook de eigen woning behoort. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie met art. 81 Wet RO afgedaan (vgl. HR 7 oktober 1998, nr. 33.749, ECLI:NL:HR:1998:AV6779). Belanghebbende heeft een overwaarde op haar eigen woning die groter is dan haar schulden, waardoor zij niet in aanmerking komt voor toepassing van deze vrijstelling.
De wetgever rechtvaardigt de verschillende tariefgroepen voor de schenk- en erfbelasting vanwege het bestaan van een verzorgingsbehoefte in de relatie ouder-kind (vgl. Kamerstukken II, 2008-2009, 31 930, nr. 3, p. 3). Volgens belanghebbende is dit onderscheid niet gerechtvaardigd, omdat ook in relaties met anderen dan kinderen een verzorgingsbehoefte kan bestaan. De Hoge Raad heeft echter ten aanzien van de tarieven en tariefgroepen vóór 2010 geoordeeld dat de wetgever binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid is gebleven (vgl. HR 19 oktober 2007, nr. 41.938, NTFR 2007/2001, met commentaar van Van Beelen, en HR 28 juli 2009, nr. 08/00187, NTFR 2010/2825, met commentaar van Bom). Hof Den Bosch heeft in 2017 geoordeeld dat hetzelfde geldt voor de tarieven en tariefgroepen zoals die gelden sinds 2010. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep met art. 81 Wet RO afgedaan (vgl. HR 10 november 2017, nr. 17/02731, ECLI:NL:HR:2017:2847). De rechtvaardiging van de wetgever voor de differentiatie in tarieven en tariefgroepen is niet gewijzigd sinds 2010. Op het oordeel van het hof dat belanghebbende geen aanspraak kan maken op de toepassing van tariefgroep I valt naar mijn mening dan ook weinig af te dingen.